English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1342) B (611) C (980) D (674) E (432) F (564) G (332) H (810) I (1368) J (101) K (66) L (421) M (580) N (314) O (329) P (722) Q (29) R (433) S (1466) T (5887) U (122) V (114) W (851) Y (302) Z (13)

English	Dutch Sort descending	Learn
à la carte	à la carte	Learn
alms	aalmoezen	Learn
at	aan	Learn
adore (1st person singular)	aanbid	Learn
admirer	aanbidder	Learn
attention	aandacht	Learn
Attention is the cognitive process of selectively targeting one aspect of the environment, while other aspects are ignored.	Aandacht is het cognitief proces van zich selectief richten op één aspect van de omgeving, terwijl andere aspecten worden genegeerd.	Learn
affected	aangegrepen	Learn
attached	aangehecht	Learn
arrested	aangehouden	Learn
announced (past participle)	aangekondigd	Learn
adjusted	aangepast	Learn
attacked	aangevallen	Learn
additional	aanhangsel	Learn
affectionate	aanhankelijk	Learn
arrival	aankomst	Learn
aptitude	aanleg	Learn
approach	aanpak	Learn
adjustment	aanpassing	Learn
adjustments	aanpassingen	Learn
adjustments to existing functionalities	aanpassingen op bestaande functionaliteiten	Learn
attack	aanslag	Learn
assessment notice	aanslagbiljet	Learn
attacks	aanslagen	Learn
address; speak to	aanspreek	Learn
approachable	aanspreekbaar	Learn
appointment	aanstelling	Learn
allegations	aantijgingen	Learn
approach; arrival	aantocht	Learn
accept	aanvaard	Learn
accept each other	aanvaard elkaar	Learn
acceptable	aanvaardbaar	Learn
attack	aanval	Learn
attacker	aanvaller	Learn
At first he did not realize that he had won the speech contest.	Aanvankelijk besefte hij niet dat hij de speech-wedstrijd had gewonnen.	Learn
At first the job looked good to him, but later it became tiresome.	Aanvankelijk leek het werk leuk voor hem, maar later werd het vermoeiend.	Learn