English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1006) D (695) E (439) F (572) G (336) H (831) I (1406) J (102) K (67) L (429) M (593) N (319) O (331) P (735) Q (29) R (441) S (1495) T (5970) U (131) V (115) W (862) Y (304) Z (13)

English	Dutch Sort descending	Learn
around the world	rond de wereld	Learn
around	rondom	Learn
Around the cornfields and the pastures were vast forests, and in the middle of the forests deep lakes.	Rondom de korenvelden en de weiden waren uitgestrekte bossen, en midden in de bossen diepe meren.	Learn
around (long form)	rondte	Learn
astute	scherpzinnig	Learn
arrangement	schik	Learn
arrangement; settlement	schikking	Learn
arrangements	schikkingen	Learn
apron	schort	Learn
atmosphere	sfeer	Learn
application procedure	sollicitatieprocedure	Learn
apply	solliciteer	Learn
Apply until 12 July.	Solliciteer tot en met 12 juli.	Learn
anyway	sowieso	Learn
athlete	sporter	Learn
are speaking (plural)	spreken	Learn
aerosol cans; spray cans	spuitbussen	Learn
Am I under arrest?	Sta ik onder arrest?	Learn
alley	steeg	Learn
appreciate (suffix, first person singular)	stel
are rising	stijgen	Learn
aunt	tante	Learn
at the same time	tegelijkertijd	Learn
At the same time the country is struggling with massive air pollution.	Tegelijkertijd worstelt het land met enorme luchtvervuiling.	Learn
against	tegen	Learn
at	ten	Learn
at least	tenminste	Learn
at	ter	Learn
available	ter beschikking	Learn
As the iron was heating up, Mary poured distilled water into the reservoir to make steam.	Terwijl het strijkijzer opwarmde, schonk Mary gedistilleerd water in het reservoir om stoom op te wekken.	Learn
also	tevens	Learn
at home I still have a postcard	thuis heb ik nog een ansichtkaart	Learn
access	toegang	Learn
accessible	toegankelijk	Learn
accessible (long form)	toegankelijke	Learn
accessible services	toegankelijke dienstverlening	Learn