English-Dutch Dictionary - D

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1005) D (695) E (438) F (572) G (335) H (831) I (1405) J (102) K (67) L (429) M (592) N (319) O (331) P (732) Q (29) R (440) S (1492) T (5969) U (131) V (115) W (862) Y (303) Z (13)

English Sort descending	Dutch	Learn
Did Tom tell you about his parents?	Heeft Tom je over zijn ouders verteld?	Learn
Did you all go shopping together?	Zijn jullie allemaal samen gaan winkelen?	Learn
Did you cheat on me?	Hebt u me bedrogen?	Learn
Did you come the day before yesterday?	Ben je eergisteren gekomen?	Learn
Did you eat garlic?	Heb je knoflook gegeten?	Learn
Did you eat rice?	Heb je rijst gegeten?	Learn
Did you find out where Tom lives?	Ben je erachter gekomen waar Tom woont?	Learn
Did you guys order pizza?	Hebben jullie pizza besteld?	Learn
Did you let Tom drive?	Heb je Tom laten rijden?	Learn
Did you lose consciousness after the accident?	Heeft u het bewustzijn verloren na het ongeluk?	Learn
Did you manage to get a hold of Tom?	Heb je Tom te pakken kunnen krijgen?	Learn
Did you see your attacker?	Hebt u uw belager gezien?	Learn
Didn’t you know Tom was married?	Wist je niet dat Tom getrouwd was?	Learn
Didn’t you sing?	Heb je niet gezongen?	Learn
die	teerling	Learn
died (singular)	stierf	Learn
died (plural)	stierven	Learn
dies	sterft	Learn
diesel	diesel	Learn
diet	dieet	Learn
difference	verschil	Learn
differences	afwijkingen	Learn
differences	anderszijn	Learn
differences	verschillen	Learn
different	anders	Learn
different	verschillend	Learn
different formats of screens	verschillende formaten schermen	Learn
difficult (long form)	lastige	Learn
difficult	moeilijk	Learn
difficult	lastig	Learn
difficult (long form)	moeilijke	Learn
difficulty	moeilijkheid	Learn
Dig a deep hole.	Graaf een diep gat.	Learn
dig; digs	graaft	Learn
digestible	verteerbaar	Learn
digestion	vertering	Learn