English-Dutch Dictionary - C

0 (1) 1 (23) 2 (4) 3 (7) 4 (9) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1366) B (625) C (1005) D (695) E (438) F (572) G (335) H (831) I (1405) J (102) K (67) L (429) M (592) N (319) O (331) P (732) Q (29) R (440) S (1492) T (5969) U (131) V (115) W (862) Y (303) Z (13)

English	Dutch	Learn
children	kinderen	Learn
Children can easily squat.	Kinderen kunnen gemakkelijk hurken.	Learn
Children can go crazy when they lose their favorite toys.	Kinderen kunnen door het lint gaan als ze hun favoriete speelgoed verliezen.	Learn
Children grow up quickly.	Kinderen groeien snel op.	Learn
Children like ice cream.	Kinderen houden van ijs.	Learn
Children should always be supervised at the pool to prevent drowning.	Kinderen moeten altijd onder toezicht zijn bij het zwembad om verdrinking te voorkomen.	Learn
Children, obey your parents.	Kinderen, gehoorzaam je ouders.	Learn
chilly; bleak	kil	Learn
chimney	schoorsteen	Learn
chin	kin	Learn
China	China	Learn
China keeps millions of vehicles off the street	China weert miljoenen voertuigen van de straat	Learn
Chinese (long form)	Chinese	Learn
Chinese	Chinees	Learn
chirp	gepiep	Learn
chocolate	chocolade	Learn
chocolate cake	chocoladetaart	Learn
chocolate factory	chocoladefabriek	Learn
chocolate milk	chocolademelk	Learn
chocolate mousse	chocolademousse	Learn
chocolate sprinkles	hagelslag	Learn
choice	keuze	Learn
choose	kies	Learn
Choose the correct words to complete the sentence.	Kies de juiste woorden om de zin af te maken.	Learn
chopped	hakte	Learn
chopped	gehakt	Learn
chore; task	karwei	Learn
Chorus (The Village)	Koor (Het Dorp)	Learn
chose	koos	Learn
christian	christelijke	Learn
Christmas	Kerst	Learn
Christmas	Kerstmis	Learn
Christmas is approaching.	Kerstmis nadert.	Learn
Christmas lights	Kerstlichtjes	Learn
Christmas pudding	kerstpudding	Learn
Christmas-tree	Kerstboom	Learn