Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (11) 2 (4) 3 (7) 4 (8) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1795) B (688) C (1157) D (814) E (494) F (634) G (397) H (973) I (1687) J (119) K (75) L (476) M (671) N (342) O (371) P (834) Q (31) R (499) S (1668) T (6617) U (151) V (122) W (1088) X (4) Y (338) Z (14)
English Dutch Recording Learn
a een
a backpack een rugzak
a bad decision een nefaste beslissing
a bad idea een slecht idee
a bag een tas
a bailiff een deurwaarder
a balance een evenwicht
a balloon een ballon
a ban on gatherings een samenscholingsverbod
a bang een knal
a bank een bank
a banker een bankier
a barista een barista
a basement een kelder
a basket een mand
a bath towel een badhanddoek
a beach een strand
a beach of stones and pebbles een strand van stenen en kiezels
a bean een boon
A beard does not make a philosopher. Een baard maakt je nog geen filosoof.
a beautiful book een mooi boek
A beautiful view. Een prachtig uitzicht.
a beautiful wooden staircase een fraaie houten trap
a beautiful, yellow-brown bird een fraaie, geelbruine vogel
a bed een bed
a beech een beuk
a beer een biertje
a beetle een tor
a beggar een bedelaar
a bicycle shop een fietsenwinkel
a big banner een groot spandoek
a big fireball een grote vuurbal
a big mistake een grote vergissing
a big shift een grote verschuiving
a big, fat earwig een grote, dikke oorwurm
a big, ugly doll een grote, oerlelijke pop