Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - C

0 (1) 1 (11) 2 (4) 3 (7) 4 (8) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1796) B (688) C (1159) D (814) E (494) F (634) G (397) H (973) I (1687) J (119) K (75) L (477) M (671) N (342) O (371) P (837) Q (31) R (499) S (1669) T (6620) U (151) V (122) W (1090) X (4) Y (338) Z (14)
English Dutch Recording Learn
came gekomen
came together bijeenkwamen
came up opkwam
camera camera
campaign actievoering
campaign campagne
can (singular) kan
can blik
can (noun) blikje
can (2nd person singular) kunt
can (plural) kunnen
can (2nd person singular; question form) kun
Can I book a seat? Kan ik een stoel boeken?
Can I book a table? Kan ik een tafel boeken?
Can I charge my phone anywhere around here? Kan ik mijn telefoon hier ergens opladen?
Can I come with you? Mag ik met je mee?
Can I get insurance? Kan ik verzekering krijgen?
Can I have a bag? Mag ik een zak?
Can I have a receipt? Mag ik een betaalbewijs?
Can I have breakfast in my room? Kan ik in mijn kamer ontbijten?
Can I just pay a fine now? Kan ik gewoon nu een boete betalen?
Can I kiss you? Mag ik je kussen?
Can I pay by credit card? Kan ik met een kredietkaart betalen?
Can I quickly pee before we leave? Mag ik even plassen voordat we vertrekken?
Can I see in the kitchen? Mag ik de keuken zien?
Can I see the menu, please? Mag ik het menu, alstublieft
Can I see the room? Mag ik de kamer zien?
Can I sit here? Mag ik hier zitten?
Can I stay? Kan ik blijven?
Can I use your phone? Mag ik uw telefoon gebruiken?
Can somebody help? Kan iemand even helpen?
Can Tom hear us? Kan Tom ons horen?
Can Tom write his name? Kan Tom zijn naam schrijven?
Can we have the bill please? Mogen we de rekening alstublieft?
Can we prove it? Kunnen we het bewijzen?
Can we see the menu? Mogen we het menu zien?