Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - W

0 (1) 1 (11) 2 (4) 3 (7) 4 (8) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1796) B (688) C (1159) D (814) E (494) F (634) G (397) H (973) I (1687) J (119) K (75) L (477) M (671) N (342) O (371) P (837) Q (31) R (499) S (1669) T (6620) U (151) V (122) W (1090) X (4) Y (338) Z (14)
English Dutch Recording Learn
We are learning a language. Wij leren een taal.
We are leaving soon. Wij vertrekken binnenkort.
We are lost. We zijn verdwaald.
We are nearing the end. We naderen het einde.
We are not allowed to join today. We mogen niet aanschuiven vandaag.
We are not made of sugar. We zijn niet van suiker gemaakt.
we are not stupid wij zijn heus niet stom
We are prisoners in our own country. We zijn gevangenen in ons eigen land.
We are thinking of buying some new furniture. We overwegen nieuwe meubels te kopen.
We are under his command. We staan onder zijn bevel.
we are wise we zijn verstandig
We ate apples. We aten appels.
We ate sandwiches for breakfast. We aten sandwichen als ontbijt.
We build houses. Wij bouwen huizen.
We can all benefit from his experience. We kunnen allen bij zijn ervaringen baat hebben.
We can change. We kunnen veranderen.
We can go shopping later. We kunnen later gaan winkelen.
We can see many stars tonight. We kunnen veel sterren zien deze nacht.
We can’t fail again. We kunnen niet weer falen.
We can’t find Tom. We kunnen Tom niet vinden.
We can’t lose him. We mogen hem niet kwijtraken.
We concede your right to this property. We erkennen je recht op dit eigendom.
We couldn’t be more excited. We konden niet meer opgetogen zijn.
We did everything together. We deden alles samen.
We didn’t do anything wrong. We hebben niets verkeerd gedaan.
We didn’t find anything to eat. We hebben niets gevonden om te eten.
we didn’t give it the proper attention then wij schonken daar toen niet de juiste aandacht aan
we didn’t know wij wisten niet
We didn’t know which bus to take. We wisten niet welke bus we moesten nemen.
We didn’t play well. We hebben niet goed gespeeld.
We do not know all the characteristics of the virus. We niet alle eigenschappen van het virus kennen.
We don’t have time to argue. We hebben geen tijd om te discussiëren.
We don’t know anything about Istanbul. We weten niets over Istanboel.
We don’t meet anyone by chance. We ontmoeten niemand toevallig.
We don’t need any more problems. We hebben geen behoefte aan nog meer problemen.
We don’t trust strangers. Wij vertrouwen geen vreemdelingen.