Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - Y

0 (1) 1 (11) 2 (4) 3 (7) 4 (8) 5 (6) 6 (4) 7 (6) 8 (4) A (1796) B (688) C (1159) D (814) E (494) F (634) G (397) H (973) I (1687) J (119) K (75) L (477) M (671) N (342) O (371) P (837) Q (31) R (499) S (1669) T (6620) U (151) V (122) W (1090) X (4) Y (338) Z (14)
English Dutch Recording Learn
You may not judge the servant of another person. U mag de bediende van een ander niet beoordelen.
You might try that. Misschien probeer je dat.
You must acknowledge the truth. Je moet de waarheid erkennen.
You must act in the interest of everyone. Je moet handelen in het belang van iedereen.
You must come with me. Je moet met mij meekomen.
You must eat well. Je moet goed eten.
You must swear on the Bible. Je moet zweren op de Bijbel.
You must tell me. (you plural) Jullie moeten het me vertellen.
You need a job anyway. Je hebt sowieso een baan nodig.
You need to clean the bathroom. Je moet de badkamer schoonmaken.
You need to eat well to stay healthy. Je moet goed eten om gezond te blijven.
You need to set a good example for your children. Je moet het goede voorbeeld geven voor je kinderen.
You need to set a good example. Je moet het goede voorbeeld geven.
You need treatment. Je hebt behandeling nodig.
You never forget how to ride a bike. Fietsen verleert men nooit.
You never know how things are going to turn out. Je weet nooit hoe een koe een haas vangt.
You oversee the completion of milestones and the correct implementation of responsibilities and resource activities. Je ziet toe op de voltooiing van mijlpalen en de juiste uitvoering van verantwoordelijkheden en resource-activiteiten.
You played football yesterday. Jij ging gisteren voetballen.
you provide nursing care as laid down by law Je verleent verpleegkundige zorg zoals wettelijk is vastgelegd
you ran jij liep
You read books. Je leest boeken.
You really should make this public. Dit moet je echt aan de grote klok hangen.
You said that it was important. Je zei dat dat belangrijk was.
You seem dejected. Je lijkt terneergeslagen.
You should have gotten up earlier. Je had eerder moeten opstaan.
You should have introduced yourself. Je had je moeten voorstellen.
You should know that. Dat zou je moeten weten.
You should not mock the appearance of disabled people. Je moet niet spotten met het uiterlijk van gehandicapte mensen.
You should stay. Je zou moeten blijven.
You should take a closer look. Je zou het beter van naderbij aanzien.
You shouldn’t depend on others too much. U moet niet te veel van anderen afhankelijk zijn.
You shouldn’t eat to excess. Je mag niet te veel eten.
You should’ve let me help you. Je had me je moeten laten helpen.
You sing beautifully. Je zingt prachtig.
You speak English. (you plural) U spreekt Engels.
You still have to comb your hair. Je moet je haar nog kammen.