Adjectives 8 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I have red hair.	Ik heb rood haar.
	the chocolate	de chocolade
	chocolate milk	chocolademelk
	the chocolate egg	het chocolade ei
	Tom doesn’t eat chocolate.	Tom eet geen chocolade.
	red hair	rood haar
	red meat	rood vlees
	red light	rood licht
	This is a valid point.	Dit is een terecht punt.
	Where can I go for help?	Waar kan ik terecht voor hulp?
	No one knows how Tom got there.	Niemand weet hoe Tom daar terecht is gekomen.
	Am I fat?	Ben ik dik?
	coffee grounds	koffiedik
	to clean	schoonmaken
	clean enough	schoon genoeg
	Tom isn’t as fat as I am.	Tom is niet zo dik als ik.
	coffee with warm milk	koffie met warme melk
	hot chocolate	warme chocolademelk
	Is the bathroom clean?	Is de badkamer schoon?
	Yanni loves chocolate.	Yanni houdt van chocolade.