Adjectives Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Why so cumbersome?	Waarom zo omslachtig?
	Do you have a larger room?	Heeft u een grotere kamer?
	Tom said he thought I was lazy.	Tom zei dat hij dacht dat ik lui was.
	No one takes me seriously.	Niemand neemt me serieus.
	to be in a bad mood	slechtgezind zijn
	The weather suddenly got warmer.	Het weer werd plots warmer.
	an important lever	een belangrijke hefboom
	a knitted balaclava	een gebreide bivakmuts
	a brilliant theory	een briljante theorie
	a sympathetic sound	een meelevend geluidje
	Tom is Mary’s nephew.	Tom is Maria’s kleinzoon.
	Pardon me, is that seat taken?	Pardon, is die plaats bezet?
	Weddings are expensive.	Bruiloften zijn duur.
	in a hoarse whisper	op schorre fluistertoon
	software applications	software toepassingen
	an indispensable link	een onmisbare schakel
	a voiceless consonant	een stemloze consonant
	a jar of creamy stuff	een potje crème-achtig spul
	We need to tow that wreck away.	We moeten dat wrak wegslepen.
	She has no talent whatsoever.	Ze heeft geen enkel talent.