Adjectives Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	She does not want to be dependent on her parents.	Ze wil niet afhankelijk zijn van haar ouders.
	My wife and children depend on me.	Mijn vrouw en kinderen zijn afhankelijk van mij.
	You shouldn’t depend on others too much.	U moet niet te veel van anderen afhankelijk zijn.
	Tom has regained consciousness.	Tom is weer bij bewustzijn gekomen.
	Tom still hasn’t regained consciousness.	Tom is nog steeds niet bij bewustzijn.
	Tom is the only one in our group who knows how to start a fire without matches.	Tom is de enige in onze groep die weet hoe hij vuur moet maken zonder lucifers.
	bottle green	flesgroene
	to be happy with	blij zijn met
	second-hand	tweedehands
	good morning	goedemorgen
	Yanni is happy with it.	Yanni er er blij mee.
	Yanni was not happy.	Yanni was niet blij.
	I really liked Tom.	Ik vond Tom heel leuk.
	May I have a bottle of red wine?	Mag ik een fles rode wijn?
	Yanni wants to be the best.	Yanni wil de beste zijn.
	That’s what the doctor said.	Dat is wat de dokter zei.
	I need a doctor.	Ik heb een dokter nodig.
	I liked what you said.	Ik vond het leuk wat je zei.
	I can’t afford it.	Dat kan ik niet betalen
	I’m glad you weren’t there.	Ik ben blij dat je er niet was.