Adjectives Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	He’s always short of money.	Hij komt altijd geld te kort.
	I want you to stay with Tom.	Ik wil dat je bij Tom blijft.
	It’s a beautiful region.	Het is een prachtig gewest.
	I hope the hotel is better now	ik hoop dat het hotel nu beter is
	I can recommend a good hotel.	Ik kan een goed hotel aanbevelen.
	that village from back then, it’s gone	dat dorp van toen, het is voorbij
	Just pretend like we’re not here.	Doe gewoon alsof we hier niet zijn.
	I’m tired, but I still can’t fall asleep.	Ik ben moe maar ik kan nog niet slapen.
	Of course, I love chocolate.	Uiteraard hou ik van chocolade.
	Yanni and Skura were happy together.	Yanni en Skura waren gelukkig samen.
	The bus leaves every ten minutes.	Iedere tien minuten gaat er een bus.
	I need a razor.	Ik heb een scheermes nodig.
	I’m not as old as you, of course.	Uiteraard ben ik niet zo oud als jij.
	We have a great opportunity.	We hebben een mooie gelegenheid.
	I felt safe when he was with me.	Ik voelde me veilig wanneer hij bij me was.
	Her grandmother had never before been so beautiful, so big.	Haar grootmoeder was vroeger nooit zo mooi, zo groot geweest.
	The next morning it took a long time before they were finally on the way.	De volgende ochtend duurde het lang voor ze eindelijk op pad waren.
	I was a kid and didn’t know any better than that it would never pass	ik was een kind en wist niet beter dan dat ’t nooit voorbij zou gaan
	freezing cold	ijskoud
	I’m ill.	Ik ben ziek.