Adverbs 12 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Drive slowly.	Rij langzaam.
	Work slowly.	Werk langzaam.
	Are you still busy?	Ben je nog bezig?
	He’s always busy.	Hij is altijd bezig.
	She got up.	Ze kwam overeind.
	The chicken got up.	De kip kwam overeind.
	She quickly got up.	Ze kwam snel overeind.
	Maybe Tom saw Mary.	Misschien zag Tom Mary.
	She slowly got up.	Ze kwam langzaam overeind.
	Where do you live now?	Waar woon je tegenwoordig?
	My cat is always up to mischief.	Mijn kat is altijd bezig met kattenkwaad.
	plus point	pluspunt
	five plus one (5+1)	vijf plus één
	as soon as possible	zo rap mogelijk
	In summer, eggs go bad quickly.	In de zomer worden eieren rap slecht.
	He quickly adjusted to the new situation.	Hij is de nieuwe situatie rap gewoon geworden.
	she hadn’t sold even one matchbox and she hadn’t brought a single penny	zij had immers geen enkel doosje lucifers verkocht en bracht geen cent mee
	Speak slowly and clearly.	Spreek langzaam en duidelijk.