Animals 1 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the duck	de eend
	an old duck	een oude eend
	the dog	de hond
	I have a dog.	Ik heb een hond.
	That’s my dog.	Dat is mijn hond.
	What a big dog!	Wat een grote hond!
	Does he have a dog?	Heeft hij een hond?
	He has a dog.	Hij heeft een hond.
	the cat	de kat
	cat and dog	kat en hond
	I have a cat.	Ik heb een kat.
	I want to be a cat.	Ik wil een kat zijn.
	the chicken	de kip
	a chicken	een kip
	Do you like to eat chicken?	Eet je graag kip?
	Where’s your cat?	Waar is je kat?
	the beast	het beest
	The cat was dead.	De kat was dood.
	The poor beast!	Het arme beest!
	It was a big and ugly beast!	Het was een groot en lelijk beest!