"are (2nd person singular, inverted form)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Who are you?	Wie ben je?
	Are you home?	Ben je thuis?
	Who are you with?	Met wie ben je?
	What’re you doing now?	Wat ben je aan het doen?
	How old are you?	Hoe oud ben je?
	Why didn’t you come by bus?	Waarom ben je niet met de bus gekomen?
	Have you been there?	Ben je daar geweest?
	Did you find out where Tom lives?	Ben je erachter gekomen waar Tom woont?
	Are you on holiday?	Ben je op vakantie?
	How did you find out where I live?	Hoe ben je erachter gekomen waar ik woon?
	How often have you been in the Netherlands?	Hoe vaak ben je in Nederland geweest?
	Are you in favor of their policy?	Ben je voor hun beleid?
	Are you tired?	Ben jij moe?
	Who are you afraid of?	Voor wie ben je bang?
	By the way, how old are you?	Trouwens, hoe oud ben je?
	Who did you go shopping with?	Met wie ben je gaan winkelen?
	Are you free?	Ben je vrij?
	Did you come the day before yesterday?	Ben je eergisteren gekomen?
	Why are you angry?	Waarom ben je nijdig?
	Are you still busy?	Ben je nog bezig?