Bathroom 1 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the room	de kamer
	a room	een kamer
	in the room	in de kamer
	She is not in the room.	Ze is niet in de kamer.
	Can I see the room?	Mag ik de kamer zien?
	She could see into the room.	Zij kon in de kamer zien.
	the bath	het bad
	bathroom	badkamer
	to go for a bath	in bad gaan
	the bathroom	de badkamer
	This is the bathroom.	Dit is de badkamer.
	Does it have a bathroom?	Is er een badkamer?
	Where is the bathroom?	Waar is de badkamer?
	Who is that in the bathroom?	Wie is dat in de badkamer?
	Yanni went back to his room.	Yanni ging terug naar zijn kamer.
	when I went to the bathroom	toen ik naar de badkamer ging
	Is there a bathroom in the room?	Is er een badkamer in de kamer?
	sitting room	zitkamer
	dining room	eetkamer
	The door leads to the bathroom.	De deur gaat naar de badkamer.