Body parts (head) 1 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the hair	het haar
	Tom has long hair.	Tom heeft lang haar.
	He has long hair.	Hij heeft lang haar.
	the head (animal)	de kop
	the eyes	de ogen
	their eyes	hun ogen
	green eyes	groene ogen
	I have red hair.	Ik heb rood haar.
	red hair	rood haar
	white hair	wit haar
	What color is your hair?	Welke kleur heeft je haar?
	What colour are his eyes?	Welke kleur zijn zijn ogen?
	What colour are your eyes?	Welke kleur hebben je ogen?
	What colour is his hair?	Welke kleur heeft zijn haar?
	the tooth	de tand
	the face	het gezicht
	brown eyes	bruine ogen
	She has short hair.	Zij heeft kort haar.
	I have brown eyes.	Ik heb bruine ogen.
	the teeth	de tanden