"bus" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	bus	bus
	the bus	de bus
	a bus	een bus
	Which bus should I take then?	Welke bus moet ik dan hebben?
	Where does this bus go?	Waar gaat deze bus heen?
	Why didn’t you come by bus?	Waarom ben je niet met de bus gekomen?
	bus station	busstation
	Oh, look, there comes the bus!	O, kijk, daar komt de bus al aan!
	The bus was ten minutes late.	De bus kwam tien minuten te laat.
	The bus leaves every ten minutes.	Iedere tien minuten gaat er een bus.
	Where is the bus to London?	Waar is de bus naar Londen?
	When will this bus arrive in Brussels?	Wanneer komt deze bus aan in Brussel?
	bus stop	bushalte
	Does this bus stop in Brussels?	Stopt deze bus in Brussel?
	The bus stops close to the library.	De bus stopt dicht bij de bibliotheek.
	We didn’t know which bus to take.	We wisten niet welke bus we moesten nemen.
	When does the bus for Brussels leave?	Wanneer vertrekt de bus naar Brussel?
	Yes sir, which bus do you mean?	Ja meneer, welke bus bedoelt u?
	In this foreign country, people at the bus stop were calmly waiting for the bus, sitting on their haunches.	In dit vreemde land zaten de mensen op de bushalte rustig op hun hurken op de bus te wachten.
	bus tickets	buskaartjes