Understand spoken Dutch

"cat" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Status
cat kat
the cat de kat
cat and dog kat en hond
I have a cat. Ik heb een kat.
I want to be a cat. Ik wil een kat zijn.
Where’s your cat? Waar is je kat?
The cat was dead. De kat was dood.
My cat is happy. Mijn kat is gelukkig.
stray cat zwerfkat
a sweet little black cat een lieve, kleine, zwarte kat
My cat is always up to mischief. Mijn kat is altijd bezig met kattenkwaad.
I don’t believe a word of it! Maak dat de kat wijs!
She has a chubby cat. Ze heeft een mollige kat.
My cat has disappeared. Mijn kat is verdwenen.
The poor duckling was teased by all; even his sisters were angry with him and kept saying, “If only the cat grabbed you, you ugly creature!” Het arme eendje werd door allen geplaagd; zelfs zijn zusters waren kwaad op hem en zeiden steeds: “Mocht de kat je maar beetpakken, jou lelijk schepsel!”
“Quack, quack! Come with me, then I will take you into the big world and introduce you in the duck cage: but keep close to me and watch out for the cat!“ “Kwak, kwak! Gaat maar met mij mee, dan zal ik je in de grote wereld brengen en je in de eendenkooi voorstellen: maar zorgt, dat je dicht in mijn nabijheid blijft, en neemt je voor de kat in acht!”
Inside there was a terrible noise; because there were two families disputing each other’s possession of an eel head, and finally the cat still got it. Daarbinnen was een verschrikkelijk rumoer; want daar waren twee families, die elkaar het bezit van een palingkop betwistten, en eindelijk kreeg de kat die toch.
When the cat’s away, the mice will play. Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
A cat always lands on its feet. Een kat komt altijd op z’n pootjes terecht.
The cat goes outside as soon as the door opens. De kat gaat naar buiten zodra de deur opengaat.