"come" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Are you coming?	Kom je?
	I’ll come back.	Ik kom terug.
	Come with me.	Kom met mij mee.
	I’ll be right back.	Ik kom zo terug.
	Why don’t you come?	Waarom kom je niet?
	I’m not coming home.	Ik kom niet naar huis.
	When are you coming back?	Wanneer kom je terug?
	What time will you be back?	Hoe laat kom je terug?
	When do you return home?	Wanneer kom je terug naar huis?
	I’m not coming today.	Ik kom vandaag niet.
	I will be back soon.	Ik kom snel terug.
	Each time you return.	Telkens kom je terug.
	How do I find out what I can really do?	Hoe kom ik erachter wat ik echt kan doen?
	How do I get to the train station?	Hoe kom ik bij het station?
	How do I get to the bus station?	Hoe kom ik bij het busstation?
	Please come downstairs.	Kom naar beneden, alsjeblieft.
	Why don’t you come earlier?	Waarom kom je niet eerder?
	How do I get to the airport?	Hoe kom ik bij de luchthaven?
	What country are you from?	Uit welk land kom je?
	I am from the Netherlands.	Ik kom uit Nederland.