"flew (plural)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	They were at each other’s throats.	Ze vlogen elkaar naar de keel.
	Sparks were flying everywhere.	Er vlogen overal vonken.
	By the morning the wild ducks flew up and looked at their new companion.	Tegen de morgen vlogen de wilde eenden op en bekeken haar nieuwe kameraad eens.
	“Piff! Paff!” it sounded again, and now whole flocks of wild geese were flying out of the reeds.	“Piefpafpoef!” klonk het weer, en nu vlogen er gehele scharen wilde ganzen uit het riet op.
	The birds in the trees flew up shocked.	De vogeltjes in het geboomte vlogen daardoor verschrikt op.
	The poor animal did not know what these birds were called nor where they were flying to	Het arme beest wist niet, hoe die vogels heetten, ook niet, waar zij naar toe vlogen
	She took the little girl in her arms, and they both flew upwards, towards the brightness and joy far above the earth, endlessly high.	zij nam het kleine meisje op haar arm, en beiden vlogen in glans en vreugde hoog boven de aarde, oneindig hoog.