"have (1st person singular)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I have a hole in my jeans.	Ik heb een gat in mijn spijkerbroek.
	I haven’t slept almost all night!	Ik heb bijna de hele nacht geen oog dichtgedaan!
	at home I still have a postcard	thuis heb ik nog een ansichtkaart
	I have a fever.	Ik heb koorts.
	I did not have time.	Ik heb geen tijd gehad.
	I have a headache.	Ik heb hoofdpijn.
	I have no future.	Ik heb geen toekomst.
	I don’t regret anything.	Ik heb nergens spijt van.
	Does your head hurt often?	Heb je vaak hoofdpijn?
	I excited her.	Ik heb haar opgewonden.
	I urgently need help.	Ik heb dringend hulp nodig.
	I have dishonored my family.	Ik heb mijn familie onteerd.
	I didn’t get enough sleep.	Ik heb niet genoeg geslapen.
	I had good teachers.	Ik heb goede leerkrachten gehad.
	I need some toothpaste.	Ik heb tandpasta nodig.
	I’ve never stolen anything.	Ik heb nog nooit iets gestolen.
	I need some batteries.	Ik heb wat batterijen nodig.
	I need a toothbrush.	Ik heb een tandenborstel nodig.
	Do you have any idea?	Heb je enig idee?
	I have a stomach ache.	Ik heb buikpijn.