"have (1st person singular)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I have a guilder.	Ik heb een gulden.
	I am diabetic.	Ik heb diabetes.
	I cut myself.	Ik heb mezelf gesneden.
	I have made a reservation.	Ik heb gereserveerd.
	I made a U-turn.	Ik heb een U-bocht gemaakt.
	I’ve lived in Australia.	Ik heb in Australië gewoond.
	I hid that for years.	Ik heb dat jaren verzwegen.
	I respect everyone’s opinion.	Ik heb respect voor ieders mening.
	I need a little piece of cardboard.	Ik heb een klein stuk karton nodig.
	I’ve never drunk wine.	Ik heb nog nooit wijn gedronken.
	I only have praise for her achievements.	Ik heb louter lof voor haar prestaties.
	I didn’t foresee this turn of events.	Deze wending heb ik niet voorzien.
	I saved money so that I can travel.	Ik heb gespaard zodat ik kan reizen.
	I bought Tom a hot dog.	Ik heb een hot dog voor Tom gekocht.
	Forgive me, for I have sinned.	Vergeef me, want ik heb gezondigd.
	I ordered two burgers.	Ik heb twee hamburgers besteld.
	I’ve never played football before.	Ik heb nooit eerder gevoetbald.
	I am having an allergic reaction.	Ik heb een allergische reactie.
	I have read something interesting.	Ik heb iets interssants gelezen.
	I heard that Tom is living in Boston.	Ik heb gehoord dat Tom in Boston woont.