"holiday" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	holiday	vakantie
	the holiday	de vakantie
	holiday	vakantiedag
	vacation days	vakantiedagen
	to go on holiday	op vakantie gaan
	Are you on holiday?	Ben je op vakantie?
	summer holidays	zomervakantie
	Easter holiday	paasvakantie
	Where did you go on your last vacation?	Waar ben je laatst op vakantie geweest?
	to spend a holiday	vakantie doorbrengen
	a pleasant holiday	een deugddoende vakantie
	Both the male and female teachers liked the vacation as well.	De leraren en leraressen vonden de vakantie ook prettig.