"I" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I tried to find out how many people really live in this town.	Ik trachtte te weten te komen hoeveel mensen er echt wonen in deze stad.
	I bet	ik wed
	I get it.	Ik snap het.
	I never bet.	Ik wed nooit.
	I cared about him.	Ik gaf om hem.
	I'm disgusted.	Ik walg ervan.
	You disgust me.	Ik walg van je.
	I study	ik studeer
	I understood.	Ik begreep.
	I care about this.	Hier geef ik om.
	I don’t get it.	Ik snap het niet.
	Really, I mean it.	Heus, ik meen het.
	I’m chubby.	Ik ben mollig.
	May I have a cup of tea?	Mag ik een kop thee?
	I’ll take a shower.	Ik ga douchen.
	I eat bananas.	Ik eet bananen.
	I’m cured.	Ik ben genezen.
	I’ll buy them both.	Ik koop ze allebei.
	I’m normal.	Ik ben normaal.
	I clean the kitchen.	Ik poets de keuken.