"I" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I know what they’re going to do.	Ik weet wat ze gaan doen.
	I want to stay here.	Ik wil hier blijven.
	I can’t stay here.	Ik kan hier niet blijven.
	I am cold.	Ik heb het koud.
	I thought you cared about Tom.	Ik dacht dat je om Tom gaf.
	Tom is almost as tall as me.	Tom is bijna zo lang als ik.
	I want to eat.	Ik wil eten.
	I like it.	Ik vind het leuk.
	I like that.	Ik vind dat leuk.
	I’m thirty years old.	Ik ben dertig jaar oud.
	I go there every day.	Ik ga er elke dag heen.
	I am 19 years old.	Ik ben negentien jaar oud.
	I’m going to the shop.	Ik ga naar de winkel heen.
	I shouldn’t have eaten that.	Ik had dat niet moeten eten.
	Yesterday I was at home.	Gisteren was ik thuis.
	I think you’re old enough.	Ik denk dat je oud genoeg bent.
	I don’t know if this will be enough.	Ik weet niet of dit genoeg zal zijn.
	I can recommend this book to you.	Ik kan je dit boek aanbevelen.
	I can recommend this restaurant.	Ik kan dit restaurant aanbevelen.
	I ran into Tom yesterday.	Gisteren kwam ik Tom toevallig tegen.