"it" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	She came to do it herself.	Ze kwam om het zelf te doen.
	There it revived.	Daar kwam het weer bij.
	Then it does not matter.	Dan maakt het niet uit.
	he didn’t know how to behave himself	het wist zelf niet, hoe het zich zou houden
	It has been open for two years now.	Het is nu twee jaar open.
	Tom didn’t do it.	Tom heeft het niet gedaan.
	What time is it?	Hoe laat is het?
	What time does it open?	Hoe laat gaat het open?
	I am cold.	Ik heb het koud.
	It is cold here.	Het is hier koud.
	I did it for the money.	Ik deed het voor het geld.
	One day, we’ll know.	Op een dag zullen we het weten.
	It was the last evening of the year.	Het was de laatste avond van het jaar.
	Let’s not talk about money.	Laten we het niet over geld hebben.
	It is true.	Het is waar.
	it had an open window	het had een open raam
	Is this a bad time?	Komt het nu slecht uit?
	What day is it tomorrow?	Welke dag is het morgen?
	What were you talking about? (you plural)	Waar hadden jullie het over?
	It was a big and ugly beast!	Het was een groot en lelijk beest!