Miscellaneous 16 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Who are you?	Wie ben je?
	Are you home?	Ben je thuis?
	Who are you with?	Met wie ben je?
	a good day	een goede dag
	She is a good mother.	Ze is een goede moeder.
	the money	het geld
	this money	dit geld
	I can come with you.	Ik kan met je mee.
	Can I come with you?	Mag ik met je mee?
	I don’t have any money.	Ik heb geen geld.
	I need money.	Ik heb geld nodig.
	Let me see.	Laat me eens zien.
	He went with her.	Hij ging met haar mee.
	I can’t come with you.	Ik kan niet met je mee.
	I need some money.	Ik heb wat geld nodig.
	Yanni has no money.	Yanni heeft geen geld.
	Who else is going with us?	Wie gaat er nog meer met ons mee?
	I knew	ik wist
	I thought you knew that.	Ik dacht dat je dat wist.
	I knew you’d come.	Ik wist wel dat je zou komen.