Miscellaneous 22 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	highway	snelweg
	very soon	heel snel
	Is he working now?	Werkt hij nu?
	five to eight	vijf voor acht
	five to four	vijf voor vier
	Where does he work?	Waar werkt hij?
	Who works here?	Wie werkt hier?
	I will be back soon.	Ik kom snel terug.
	Is the door open?	Staat de deur open?
	Can I sit here?	Mag ik hier zitten?
	you are (plural)	jullie zijn
	you were (plural)	jullie waren
	You’re welcome.	Graag gedaan.
	you have (plural)	jullie hebben
	Tom is always here.	Tom is hier altijd.
	Who did that?	Wie heeft dat gedaan?
	What has Tom done?	Wat heeft Tom gedaan?
	He is always punctual.	Hij is altijd op tijd.
	Can we sit there?	Kunnen we daar zitten?
	I have not done that.	Ik heb dat niet gedaan.