Miscellaneous 30 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	false	niet waar
	not true	nietwaar
	It is true.	Het is waar.
	’Tis true.	’t Is waar.
	That is true.	Dat is waar.
	the states	de staten
	True or false?	Waar of niet waar?
	What you said is not true.	Wat je zei, is niet waar.
	the side	de kant
	the heaven	de hemel
	square	vierkant
	to buy (long form)	te kopen
	to say (long form)	te zeggen
	What was it that you wanted?	Wat wilde je?
	heaven’s sake	hemelsnaam
	What can I say?	Wat kan ik zeggen?
	I want to buy a book.	Ik wil een boek kopen.
	He wants to buy a car.	Hij wil een auto kopen.
	What if someone sees us?	Wat als iemand ons ziet?
	I’d like to buy one of those.	Ik wil een van deze kopen.