"money" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	money	geld
	the money	het geld
	this money	dit geld
	I don’t have any money.	Ik heb geen geld.
	I need money.	Ik heb geld nodig.
	I need some money.	Ik heb wat geld nodig.
	Yanni has no money.	Yanni heeft geen geld.
	Everyone needs money.	Iedereen heeft geld nodig.
	a little money	een beetje geld
	I did it for the money.	Ik deed het voor het geld.
	Let’s not talk about money.	Laten we het niet over geld hebben.
	If I had the money, I’d buy a new house.	Als ik het geld had, zou ik een nieuw huis kopen.
	Is all of this money yours?	Is al dit geld van jou?
	I asked for my money back.	Ik vroeg mijn geld terug.
	Are you sure we have enough money?	Weet je zeker dat we genoeg geld hebben?
	The money’s on the table.	Het geld ligt op de tafel.
	pocket money	zakgeld
	He’s always short of money.	Hij komt altijd geld te kort.
	Sami has money.	Sami heeft geld.
	automatic teller machine (ATM)	geldautomaat