"no" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	They have no home.	Ze hebben geen huis.
	I don’t have any children.	Ik heb geen kinderen.
	She has no children.	Ze heeft geen kinderen.
	We have no water.	Wij hebben geen water.
	I don’t want a car.	Ik wil geen auto.
	I don’t have a car.	Ik heb geen auto.
	Yanni doesn’t have a car.	Yanni heeft geen auto.
	I don’t have time.	Ik heb geen tijd.
	I don’t have any money.	Ik heb geen geld.
	Yanni has no money.	Yanni heeft geen geld.
	There is no school today.	Er is vandaag geen school.
	but no eggs came	maar er kwamen geen eieren
	Yanni didn’t have a phone.	Yanni had geen telefoon.
	Tom isn’t going to buy a new car.	Tom gaat geen nieuwe auto kopen.
	I didn’t know that Tom couldn’t speak French.	Ik wist niet dat Tom geen Frans kon spreken.
	“What a terribly big duckling that is,” she thought; “None of the others looks like this.”	“Wat is dat een verschrikkelijk groot eendje,” dacht zij; “geen van de anderen ziet er zo uit.”
	No worries!	Geen probleem!
	That is no problem.	Dat is geen probleem.
	That’s no problem.	Dat is geen probleem.
	Tom doesn’t eat chocolate.	Tom eet geen chocolade.