Nouns 16 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	They have a son.	Ze hebben een zoon.
	policy plan	beleidsplan
	the new order	het nieuwe bevel
	What are their policies?	Wat is hun beleid?
	this new policy	dit nieuw beleid
	Can I see in the kitchen?	Mag ik de keuken zien?
	a mother and her son	een moeder en haar zoon
	It’s a good policy.	Het is een goed beleid.
	Are you in favor of their policy?	Ben je voor hun beleid?
	We are under his command.	We staan onder zijn bevel.
	My mother is in the kitchen.	Mijn moeder staat in de keuken.
	I had no idea that Tom was your son.	Ik wist niet dat Tom jouw zoon was.
	Ask the tomcat about it.	Vraag er de kater maar eens naar.
	He ordered me to stand up.	Hij gaf me het bevel om op te staan.
	I’d like to know what you plan to do.	Ik zou willen weten wat je van plan bent.
	My orders are to go with you.	Ik heb het bevel om samen met jou te gaan.