Nouns 46 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	bank card	bankkaart
	piece of evidence	bewijsstuk
	bank account	bankrekening
	Do you have a bank?	Heb je een bank?
	Tom drinks beer.	Tom drinkt bier.
	Where is this place?	Waar is deze plek?
	Could I see a menu?	Mag ik een menu zien?
	Can we see the menu?	Mogen we het menu zien?
	He ordered a beer.	Hij heeft een bier besteld.
	Can I see the menu, please?	Mag ik het menu, alstublieft
	This lake’s water is clean.	Het water van het meer is schoon.
	I’m looking for a place to sit.	Ik zoek een plek om te zitten.
	I used to drink beer.	Ik was gewend om bier te drinken.
	Tom drinks a lot of beer, and so does Mary.	Tom drinkt veel bier, net als Mary.
	A large glass of beer please.	Een groot glas bier alstublieft.
	Can you give me a piece of bread, please?	Kun je me alsjeblieft een stuk brood geven?