Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	postcard	ansichtkaart
	pile-up	kettingbotsing
	pregnant	in verwachting
	coat hook; coat rack	kapstok
	bowler hat	bolhoed
	swimming pool	zwembad
	itself (long form)	zichzelf
	rental price	huurprijs
	toll levy	tolheffing
	toothpaste	tandpasta
	North Pole	Noordpool
	post office	postkantoor
	chainsaw	kettingzaag
	magic potion	toverdrank
	policeman	politieagent
	dialogue	samenspraak
	mock battle	schijngevecht
	Christmas pudding	kerstpudding
	toothbrush	tandenborstel
	automatic teller machine (ATM)	geldautomaat