Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the emphasis	de klemtoon
	a lack of	een gebrek aan
	quarter past four	kwart over vier
	My neck hurts.	Mijn nek doet pijn.
	the residents	de bewoners
	Tom broke his neck.	Tom brak zijn nek.
	baseball game	honkbalspel
	weather forecast	weerbericht
	the companion	de kameraad
	the medal	de medaille
	shelter	schuilplaats
	bomb shelter	schuilkelder
	annual report	jaarrapport
	the biggest size	de grootste maat
	He is a fool.	Hij is een dwaas.
	royal family	vorstenhuis
	the birth	de geboorte
	sex offense	zedenschennis
	It's almost eleven o'clock.	Het is bijna elf uur.
	I have brown hair.	Ik heb bruin haar.