Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the bend	de bocht
	itself (long form)	zichzelf
	the steel	het staal
	an asset	een troef
	rental price	huurprijs
	the case	het geval
	ajar	op een kier
	the square	het plein
	the candy	het snoep
	toll levy	tolheffing
	salt water	zout water
	the chalk	het krijt
	the sight	het zicht
	the barley	het gerst
	the attic; the loft	de zolder
	the mock	de schijn
	the Belgians	de Belgen
	the pennon (a type of flag)	de wimpel
	Do you like fish?	Hou je van vis?
	the lie	de leugen