Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Tom ordered food.	Tom bestelde eten.
	He was just behind me.	Hij was vlak achter mij.
	the opportunity	de gelegenheid
	the next morning	de volgende ochtend
	the apple juice	het appelsap
	Does the machine still work?	Werkt de machine nog?
	United States	Verenigde Staten
	I have a sore throat.	Ik heb pijn aan mijn keel.
	The branch is full of leaves.	De tak is vol met bladeren.
	When do owls sleep?	Wanneer slapen uilen?
	Yanni is here with Skura.	Yanni is hier met Skura.
	Oh, look, there comes the bus!	O, kijk, daar komt de bus al aan!
	Sit right behind me.	Ga vlak achter me zitten.
	Shouldn’t Tom go first?	Moet Tom niet eerst gaan?
	My cat is happy.	Mijn kat is gelukkig.
	What does this machine do?	Wat doet deze machine?
	Please take off your hat.	Zet alstublieft uw hoed af.
	I take a bath every night.	Ik neem elke avond een bad.
	Tom ordered coffee.	Tom bestelde koffie.
	The building is on fire.	Het gebouw staat in brand.