Understand spoken Dutch

"off" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Status
off af
to be well off goed af zijn
I’m dropping out of school. Ik ga van school af.
I wonder who’ll win. Ik vraag me af wie er gaat winnen.
wonder vraag me af
Take off your hat. Zet je hoed af.
Please take off your hat. Zet alstublieft uw hoed af.
Tom sometimes rips off his customers. Tom zet zijn klanten soms af.
I wonder if Tom knew we had to do that. Ik vraag me af of Tom wist dat we dat moesten doen.
She wiped the drool off her mouth. Ze veegde het kwijl van haar mond af.
He walked towards them with great strides and waving arms. Hij liep met grote passen en maaiende armen op hen af.
the wind tore them off, so they danced around, and up in the air it was ice cold de wind rukte ze af, zodat zij in de rondte dansten, en boven in de lucht was het snerpend koud
Tom chopped down the branch with an ax. Tom hakte de tak met een bijl af.
Tom broke off a twig from the branch. Tom brak een twijg af van de tak.
She again struck a match on the wall, and again it became bright around her; in the brightness stood her old grandmother, clear and shining, yet loving in her appearance. Zij streek weer een lucifertje tegen den muur af, het werd weer helder, en in den glans daarvan stond haar oude grootmoeder, helder en glinsterend, vriendelijk en liefderijk.
He wiped his sweaty bald head. Hij veegde zijn bezwete kale kruin af.
The squirrels jumped from branch to branch. De eekhoorntjes sprongen tak op tak af.
He finished his homework at the last minute. Hij maakte zijn huiswerk op het valreep af.
Afterwards, the witnesses testified. Nadien legden de getuigen een verklaring af.
I was wondering if I might pique your interest in this. Ik vroeg me af of ik uw interesse hiervoor zou kunnen opwekken.