Office 1 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the door	de deur
	The door leads to the bathroom.	De deur gaat naar de badkamer.
	Is the door open?	Staat de deur open?
	the operation	de uitbating
	He opened the door.	Hij deed de deur open.
	front door	voordeur
	the clock	de klok
	a clock	een klok
	kitchen clock	keukenklok
	the letter	de brief
	a letter	een brief
	the office	het kantoor
	I’m going to the office.	Ik ga naar kantoor.
	Where is his office?	Waar is zijn kantoor?
	the meeting	de vergadering
	She’s at a meeting.	Ze is in een vergadering.
	I’m going to attend the meeting.	Ik ga naar de vergadering.
	The meeting took place yesterday.	De vergadering was gisteren.
	I have a meeting today.	Ik heb vandaag een vergadering.
	When does the meeting start?	Wanneer begint de vergadering?