"order" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	order	bevel
	the order	het bevel
	Is that an order?	Is dat een bevel?
	That’s an order.	Dat is een bevel.
	the new order	het nieuwe bevel
	We are under his command.	We staan onder zijn bevel.
	He ordered me to stand up.	Hij gaf me het bevel om op te staan.
	My orders are to go with you.	Ik heb het bevel om samen met jou te gaan.
	You can’t give me orders.	U kunt me geen enkel bevel geven.
	Your wish is my command.	Jouw wens is mijn bevel.
	I’m ordering you to leave immediately.	Ik geef je het bevel onmiddellijk te vertrekken.
	Why did you disobey my order?	Waarom heb je mijn bevel niet opgevolgd?
	Tom disobeyed a direct order from a superior officer.	Tom heeft een direct bevel van een meerdere genegeerd.
	The king ordered that the prisoner should be set free.	De koning gaf het bevel dat de gevangene vrijgelaten moest worden.
	The commander of the unit has given the order to lay down the weapons.	De commandant van de eenheid heeft het bevel gegeven om de wapens neer te leggen.