Understand spoken Dutch

Prepositions Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
I got lost in the woods. Ik ben verdwaald in het bos.
He got lost in the forest. Hij is verdwaald in het bos.
I’m going to attend the meeting. Ik ga naar de vergadering.
He depends on her. Hij is van haar afhankelijk.
Do you know anybody who works in that building? Ken jij iemand die in dat gebouw werkt?
She learned it from her parents. Ze heeft het geleerd van haar ouders.
He is dependent on his father. Hij is afhankelijk van zijn vader.
He has not yet recovered consciousness. Hij is nog niet bij bewustzijn gekomen.
Why don’t we go to Australia with Tom? Waarom gaan we niet naar Australië met Tom?
My efforts were not in vain. Mijn inspanningen waren niet voor niets.
She does not want to be dependent on her parents. Ze wil niet afhankelijk zijn van haar ouders.
I’m going to Australia to work on a farm. Ik ga naar Australië om op een boerderij te werken.
My wife and children depend on me. Mijn vrouw en kinderen zijn afhankelijk van mij.
You shouldn’t depend on others too much. U moet niet te veel van anderen afhankelijk zijn.
Today I’ve learned something about home education in the Netherlands. Vandaag heb ik iets geleerd over het thuisonderwijs in Nederland.
Tom is the only one in our group who knows how to start a fire without matches. Tom is de enige in onze groep die weet hoe hij vuur moet maken zonder lucifers.
love (1st person singular, long form) hou van
to read (long form) te lezen
don’t like (1st person singular) hou niet van
to work (long form) te werken