Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I knew you’d come.	Ik wist wel dat je zou komen.
	her parents	haar ouders
	I’m in my car.	Ik zit in mijn auto.
	Let me see the egg!	Laat mij het ei eens zien!
	Where are my parents?	Waar zijn mijn ouders?
	two thousand and twenty-one (2021)	tweeduizend eenentwintig
	She came to do it herself.	Ze kwam om het zelf te doen.
	this man	deze man
	I had to	ik moest
	I’ll come back.	Ik kom terug.
	he had to	hij moest
	you had to	jij moest
	I’ll be right back.	Ik kom zo terug.
	There it revived.	Daar kwam het weer bij.
	thirty-one (31)	eenendertig
	Why don’t you come?	Waarom kom je niet?
	Who’s first?	Wie is de eerste?
	What else does Tom want?	Wat wil Tom nog meer?
	to agree with someone	het eens zijn met iemand
	When do you return home?	Wanneer kom je terug naar huis?