Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	No one has phoned him.	Niemand heeft hem gebeld.
	His overcoat is worn out.	Zijn mantel is versleten.
	She looked excited.	Zij leek opgewonden.
	I want to go there once more.	Ik wil daar nog een keer heen.
	She is quite ill.	Ze is behoorlijk ziek.
	Does this train stop in Brussels?	Stopt deze trein in Brussel?
	We’re going to Germany.	We gaan naar Duitsland.
	I found her pictures in your drawer.	Ik vond haar foto’s in je la.
	It was a full moon yesterday.	Gisteren was het volle maan.
	Guys, we need to talk.	Jongens, we moeten praten.
	I fell asleep while I was watching TV.	Ik viel in slaap terwijl ik tv keek.
	I don’t like that store.	Ik vind de winkel niet leuk.
	She got divorced last year.	Ze is vorig jaar gescheiden.
	He looked for his keys.	Hij zocht zijn sleutels.
	Her assertion is incorrect.	Haar bewering is onjuist.
	He lost his momentum.	Hij verloor zijn schwung.
	in close consultation with our customer	in nauw overleg met onze klant
	I’ll ask Tom tomorrow.	Ik zal het Tom morgen vragen.
	Can you recommend a good bar?	Kun je een goede bar aanbevelen?
	I need to pee urgently.	Ik moet dringend plassen.