Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I’ll be back soon.	Ik ben zo terug.
	He has long hair.	Hij heeft lang haar.
	I am back home.	Ik ben terug thuis.
	Where is the bathroom?	Waar is de badkamer?
	Who is that in the bathroom?	Wie is dat in de badkamer?
	Yanni went back to his room.	Yanni ging terug naar zijn kamer.
	when I went to the bathroom	toen ik naar de badkamer ging
	I thought	ik dacht
	but she didn’t think about that	maar daaraan dacht zij niet
	Who are you?	Wie ben je?
	It’s eight o’clock.	Het is acht uur.
	Let me see.	Laat me eens zien.
	Where’s the head?	Waar is het hoofd?
	I’ll be back by nine.	Ik ben tegen negen uur terug.
	Who else is going with us?	Wie gaat er nog meer met ons mee?
	I knew	ik wist
	this money	dit geld
	I don’t have any money.	Ik heb geen geld.
	I need money.	Ik heb geld nodig.
	Tom was my father.	Tom was mijn vader.