Shopping Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	an expensive house	een duur huis
	That’s too expensive.	Dat is te duur.
	It isn’t expensive.	Het is niet duur.
	job market	arbeidsmarkt
	bicycle shop	fietsenwinkel
	They sell furniture.	Ze verkopen meubels.
	the sale	de verkoop
	delivery vans	bestelwagens
	We sell fresh meat.	We verkopen vers vlees.
	terms of sale	verkoopsvoorwaarden
	I’m selling a new car.	Ik verkoop een nieuwe auto.
	Tom sometimes rips off his customers.	Tom zet zijn klanten soms af.
	We’ve lost a lot of customers.	We hebben veel klanten verloren.
	Her job is to help customers.	Haar functie is om klanten te helpen.
	I don’t want to lose my customers.	Ik wil mijn klanten niet verliezen.
	rental price	huurprijs
	sales market	afzetmarkt
	sweet shop; candy store	snoepwinkel
	The stall at the market is busy.	De kraam op de markt is druk.
	I don’t like that store.	Ik vind de winkel niet leuk.