"telephone" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	telephone	telefoon
	the telephone	de telefoon
	Yanni didn’t have a phone.	Yanni had geen telefoon.
	Is there a telephone in the room?	Is er een telefoon in de kamer?
	telephone number	telefoonnummer
	Can I use your phone?	Mag ik uw telefoon gebruiken?
	Tom found his phone.	Tom vond zijn telefoon.
	Yanni gave Skura his phone.	Yanni gaf Skura zijn telefoon.
	phone booth	telefooncel
	Yanni has a map on his phone.	Yanni heeft een kaart op zijn telefoon.
	mobile phone	mobiele telefoon
	I bought a new mobile phone.	Ik heb een nieuwe mobiele telefoon gekocht.
	telephone bill	telefoonrekening
	Can I charge my phone anywhere around here?	Kan ik mijn telefoon hier ergens opladen?
	I’d just like to go over the job with you by telephone	had ik graag even de vacature met u doorgenomen via telefoon
	Our contact point is always reachable by phone.	Ons aanspreekpunt is altijd bereikbaar per telefoon.