"the (neutral)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	The money is gone.	Het geld is foetsie.
	The horse jumped over the fence.	Het paard sprong over het hek.
	the north of Israel	het noorden van Israël
	the appartment	het appartement
	the leadership	het leiderschap
	the distinction	het onderscheid
	the brushwood	het kreupelhout
	The goal is purely profit.	Het doel is louter winst.
	the starting signal	het startsein
	the rodent	het knaagdier
	the phenomenon	het verschijnsel
	the fodder; the cattle feed	het veevoeder
	I tie a knot in the rope.	Ik leg een knoop in het touw.
	Apologies for the inconvenience.	Excuses voor het ongemak.
	“Kill me!” Said the poor beast.	«Dood mij maar!» zei het arme beest.
	Isn’t it a beauty?	Is het geen schoonheid?
	the window frame	het raamkozijn
	the window frame	het raamkozijn
	to scare the hell out of you	de stuipen op het lijf te jagen
	The first round is on the house.	Het eerste rondje is van het huis.