"the" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the contest	de wedstrijd
	the dentist	de tandarts
	the forest fire	de bosbrand
	The car was on fire.	De auto stond in brand.
	the opportunity	de gelegenheid
	the next morning	de volgende ochtend
	Does the machine still work?	Werkt de machine nog?
	The branch is full of leaves.	De tak is vol met bladeren.
	Oh, look, there comes the bus!	O, kijk, daar komt de bus al aan!
	May I see the room first?	Mag ik de kamer eerst zien?
	They were at each other’s throats.	Ze vlogen elkaar naar de keel.
	The bus was ten minutes late.	De bus kwam tien minuten te laat.
	the summer holidays	de zomervakantie
	Which team will win the game?	Welk team zal de wedstrijd winnen?
	the United States	de Verenigde Staten
	in the United States	in de Verenigde Staten
	The operation of the restaurant is a family business.	De uitbating van het restaurant is een familiezaak.
	I have never been to the United States.	Ik ben nooit in de Verenigde Staten geweest.
	The next morning it took a long time before they were finally on the way.	De volgende ochtend duurde het lang voor ze eindelijk op pad waren.
	the drawer	de la