"to speak" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to speak French	Frans spreken
	I don’t want to speak about myself.	Ik wil niet van mij zelf spreken.
	I don’t want to speak for myself.	Van mij zelf wil ik niet spreken.
	I didn’t know that Tom couldn’t speak French.	Ik wist niet dat Tom geen Frans kon spreken.
	I understand a little French, but I can’t speak it.	Ik begrijp een beetje Frans, maar ik kan het niet spreken.
	I heard him speak English often.	Ik hoorde hem vaak Engels spreken.
	I want to talk to a lawyer.	Ik wil een advocaat spreken.
	I want to talk to the British embassy.	Ik wil met de Britse ambassade spreken.
	to speak Spanish	Spaans spreken
	I want to talk to the American consulate.	Ik wil met het Amerikaanse consulaat spreken.
	I can speak Thai.	Ik kan Thais spreken.
	Yanni wanted to speak with a detective.	Yanni wou met een detective spreken.
	Can you speak more slowly?	Kun je langzamer spreken?
	I want to talk to you before you leave.	Ik wil u spreken voordat u weggaat.
	I want to talk to the Canadian consulate.	Ik wil met het Canadese consulaat spreken.
	I want to talk to the Australian embassy.	Ik wil met de Australische ambassade spreken.